‘Nou jullie niet’ reageerde ik, ‘de boontjes die ik koop in de supermarkt komen uit Marokko of Egypte, eieren uit Oekraïne en ons vlees komt uit Ierland of Argentinië, toch?’ De boer keek me wat stom aan en liep door. Door het raampje van mijn bus riep ik hem na, ‘Ben wel benieuwd voor wie jullie aan het werk zijn, jij niet?’
De mannen die zich boer noemen en voor mij op de weg staan met hun gigantische trekkers en ander apparatuur gingen onverstoorbaar door en trokken zich niets van mij of de andere weggebruikers aan. Zij moeten voedsel produceren voor ons, daar zijn ze mee bezig. Met grote slangen die ze uitrollen over het land, tankwagens vol met een mengsel van stront en chemicaliën die de grond in worden gepompt. Belangrijk werk, wij moeten maar even wachten.
Meer dan 1 miljard exporteren onze boeren. En er zijn iets van dertigduizend boeren in ons land. Boeren in Nederland zijn geen boeren maar fabrieks directeuren. Als je tienduizend varkens bezit, die volledig automatisch gevoed worden, waar alleen nog maar een paar Polen doorheen lopen om de dooie varkens ertussen uit te halen. Dan ben je geen boer meer. De ‘boeren’ die voor mij stonden waren niet de eigenaren van het land of de knechten van de boer, maar loon arbeiders. Boeren? Laat me niet lachen…
